Bij de wet van karma staat de motivatie centraal. Doe je iets uit eigenbelang, om er nu beter van te worden? Doe je iets uit mededogen, omdat je weet dat een ander je hulp kan gebruiken?
Dat is de meest basale motivatie: waarom doe je dingen. Het moeilijke is dat we dingen vaak om allerlei redenen doen. Voor jezelf zorgen doe je bijvoorbeeld niet alleen om je beter te voelen, maar ook om morgen je werk beter te kunnen doen. En dat werk dient weer de mensen die op je rekenen.
Vrijwilligerswerk in een verzorgingstehuis doe je misschien o.a. om bezig te blijven, onder de mensen te komen en uit liefde voor de bewoners.
Tibetan Boeddhistische leraren benadrukken dat je je kunt verheugen in alle positieve dingen die je doet, inclusief alle positieve motivatie die je voelt. Dat verheugen is een soort motivatie achteraf.
Omgekeerd: de karmische gevolgen zijn, zo zeggen ze, minder groot als je oprecht spijt hebt na het doen van een negatieve handeling.
Dit is ook wel logisch: als je je verheugt in positieve dingen die je gedaan hebt, is de kans groter dat je ze nog een keer doet. Als je elke keer dat je iets steelt daar weer spijt van hebt, is de kans groter dat je er een keer mee op houdt.
Omgekeerd: als je spijt hebt van elk beetje vrijgevigheid, dan is de kans groot dat je de volgende keer je beurs gesloten houdt.
Het is zaak dat voor jezelf helder te krijgen – niet om jezelf op de kop te geven voor alle keren dat je aan jezelf denkt en je eigenbelang voorop stelt, maar om reëel te kunnen zijn. Reëel genoeg om voor jezelf te zorgen als dat nodig is en overwerken te vermijden, bijvoorbeeld. Maar ook reëel genoeg om die bedelaar deze keer WEL een euro te geven.