Het Web der Schepping, Theosofie en Kunst in Nederland, van Lauweriks tot Mondriaan

Er zijn twee boeken die de geschiedenis van Theosofie in Nederland met een redelijke hoeveelheid correcte informatie behandelen. De meest recente hiervan is vreemd genoeg het boek dat ik hier bespreek: Het web der schepping, Theosofie en kunst in Nederland van Lauweriks tot Mondriaan, door Marty Bax.

Waarom vreemd? Omdat het over kunstgeschiedenis gaat. Maar om de relatie tussen theosofie en kunst in Nederland goed te kunnen beschrijven heeft Marty Bax uitgebreid onderzoek gedaan naar theosofie in Nederland, van proto-theosofen in de jaren 60 van de 19de eeuw tot in de jaren dertig van de twintigste. In de inleiding wordt zelfs uitgebreid ingegaan op de Tweede Wereldoorlog en de na-oorlogse periode.

Al met al is ze grondig te werk gegaan: van onderzoek in het internationale archief te Adyar (India), via de Nederlandse bevolkingsadministratie, tot de nabestaanden van de kunstenaars in kwestie – en hun archieven.

Het resultaat is een boek dat niet alleen inhoudelijk, maar ook methodologisch, stof doet opwaaien. Kunstgeschiedenis is niet compleet, zo geeft ze aan, zonder een grondig onderzoek naar de ideeënwereld van de kunstenaar, diens sociale context en levensbeschouwing. Ook het begrip ‘invloed’ kan in de kunstgeschiedenis niet meer alleen op vorm worden terug gevoerd: theosofische kunstenaars hebben vaak de vorm juist niet zozeer gemeen, als de ideeën daar achter.

De bekendste theosofische kunstenaar die Marty Bax bespreekt is ongetwijfeld Mondriaan. Ze toont onweerlegbaar aan dat theosofie, specifiek Blavatsky’s Geheime Leer, de achterliggende filosofie vormde voor diens hele oeuvre.

Hoe belangwekkend die conclusie ook is, persoonlijk vond ik de sociologische invalshoek van dit boek fascinerender. Hoewel de internationale literatuur – zo op het oog gebaseerd op anekdotische gegevens – concludeert dat de oorsprong van de Theosofische Vereniging vooral een kwestie van de hogere sociale klassen was, komt Marty Bax voor Nederland tot een andere conclusie. Op basis van de grondige achtergrondstudie van de theosofische kunstenaars en hun sociale omgeving, komt ze tot de conclusie dat in Nederland een samenwerking ontstond tussen ‘hoog’ en ‘laag’. Dit past misschien bij de Nederlandse afkeer van sociale verschillen, maar dat kan ook een moderne interpretatie van mij zijn.

Hoe het ook zij: de voornaamste theosofische kunstenaars kwamen niet uit vooraanstaande families. Zij waren de eerste generatie kunstenaars opgeleid in de nieuwe (eind 19de eeuw) praktijkscholen voor de arbeidersklasse.

Een boek van 607 pagina’s laat zich moeilijk in een blogreview samenvatten. Zoals een boek over kunstgeschiedenis betaamd is het uiteraard rijk geïllustreerd. Het bevat een uitgebreide beschrijving van het ontstaan van de Theosofische Vereniging en de Amsterdamse Vahana loge. In deze loge kwamen kunstenaars samen. De Vahana loge is maar een paar decennia prominent geweest en voor zover ik weet is dit de eerste keer dat er uitgebreid onderzoek naar gedaan is.

De enige andere beroemde kunstenaar (architect) die in het boek verder uitgebreid aan bod komt is Berlage. Hij was geen theosoof, maar aangetoond wordt dat hij wel sterk beïnvloed werd door de jonge theosofische garde in zijn netwerk. De beroemde ‘Beurs van Berlage’ bevat niet alleen van binnen werk van diverse leden van de Vahana Loge, maar het hele ontwerp past in de stijl die door Lauweriks werd onderwezen en in artikelen beschreven.

Al met al – echt een boek dat in de boekenkast thuis hoort van ieder die zich serieus met westerse esoterie bezig houdt. En voor de zuinige Nederlanders: nu in de uitverkoop. Zorg dat je het koopt voor het weg is en de prijs omhoog schiet vanwege de intrinsieke waarde van dit boek.